Terug naar nieuwsoverzicht 14 september 2021

Hoe kom je als verhuisbedrijf uit de kosten?

“Benut de vragenronde en laat prijsindexatie niet aan toeval over”

Indexering ligt de laatste tijd onder het vergrootglas van de Code Verantwoordelijk Marktgedrag. In de sectoren die bij de code zijn aangesloten, bestaat al langer de indruk dat bij meerjarencontracten gebruikte indexeringen niet goed de werkelijke kostenontwikkeling dekken. Voor verhuisdiensten is dit nu diepgaand uitgezocht. Hieruit komen inderdaad materiële verschillen naar voren. “Deze wetenschap is goed voor het inzicht, maar er is nog wel een weg te gaan om de indexeringen in lijn te krijgen met de werkelijkheid. Tot die tijd doen marktpartijen in de verhuisbranche er goed aan om indexatiemaatstaven met zorg en overleg te kiezen”, aldus Codevoorzitter Kees Blokland.

Loonkosten

Kostenverhogingen ten gevolge van cao-afspraken en wettelijke sociale maatregelen zijn voor individuele ondernemers niet beïnvloedbaar. Deze moeten dus transparant op tafel bij de doorberekening, anders wordt de deur opengezet voor oneigenlijke druk op arbeidsomstandigheden, veiligheid en kwaliteit. Figuur 1 toont de kostenontwikkeling van de cao
beroepsgoederenvervoer tussen 2015-2020.

 

Figuur 1

Loonkosten is het loon incl. sociale lasten en overige cao-wijzigingen. De loonkostenstijging was in 2015 lager dan de loonstijging in verband met daling van de sociale lasten. Bron: Panteia.

Indexering

Om recht te doen aan de kostenontwikkeling bij hun leveranciers, hanteren opdrachtgevers bij meerjarenovereenkomsten (vaak ingaande het tweede jaar van het contract) een zogenaamde prijsindex. Deze toont met een simpel cijfer hoe de prijs van een product of dienst is veranderd in een bepaalde periode. Een index heeft als uitgangspunt altijd 100. Wanneer het jaar 2015 het uitgangspunt is dan geldt 2015=100. Een indexcijfer van 102 betekent dan een prijsstijging van 2 procent ten opzichte van 2015.

 “DE KEUZE VAN CORRECTE INDEXATIEFACTOREN VOORKOMT DAT DE KWALITEIT VAN DE DIENSTVERLENING EN ARBEID WORDT UITGEHOLD DOOR PRIJSEROSIE, OF DAT DE OPDRACHTGEVER WORDT OPGEZADELD MET NIET VERIFIEERBARE VERHOGINGEN”

 

Gezond marktgedrag

“Indexeren van meerjarencontracten is een kwestie van gezond marktgedrag. De keuze van correcte indexatiefactoren voorkomt dat de kwaliteit van de dienstverlening en arbeid wordt uitgehold door prijserosie, of dat de opdrachtgever wordt opgezadeld met niet verifieerbare verhogingen”, aldus Kees Blokland. “Daarom is vanuit de Code in de afgelopen jaren niet alleen een appel gedaan om dienstverleningscontracten een optimale (lees: langere) looptijd te geven, zodat opdrachtnemer armslag hebben om richting de gewenste kwaliteit te investeren, maar ook om tussen partijen waterdichte afspraken te maken over periodieke prijsindexatie. Want als dit niet goed is afgesproken, ontstaat er discussie en ongewenste margedruk. Helaas zien we dit regelmatig gebeuren.”

Soorten

De vraag is welke index je als inkoper van bijvoorbeeld verhuisdiensten moet hanteren. Die keuze blijkt voor menig inkoper (die zonder enige twijfel zijn/haar best doet om tot een verantwoorde en goede keuze te komen) geen gesneden koek. De kennis en het inzicht ontbreken vaak en het onderzoek naar een passende indexsoort vraagt de nodige tijd, die er lang niet altijd is (of wordt genomen). Dan is de verleiding groot om quick and dirty te kiezen voor: bekend en veelgebruikt (“die andere inkopers zullen het toch niet allemaal mis hebben?”). Op zoek naar de meest gebruikte en bekende prijsindexen stuiten inkopers al snel op het CBS, waar kan worden gekozen uit:

  • de Consumentenprijsindex (CPI), die laat het prijsverloop laat zien van een pakket goederen en diensten zoals dagelijkse boodschappen, kleding, benzine, huur en verzekeringspremies.
  • de Dienstenprijsindex (DPI) die het prijsverloop toont van diensten in Nederland.
  • de Loonkostenindex, die over de gemiddelde loonontwikkeling van alle cao’s in Nederland gaat.

Daarnaast is er nog de bij inkopers aanzienlijk minder bekende Panteia-NEA index. In geval van verhuizen: variant Binnenlands vervoer. Maar vaak kiezen inkopers dus voor het CBS.

Verschillen

De ene index is de andere niet, elke index heeft een eigen samenstelling. Een zorgvuldige keuze is dan ook belangrijk, want het blijkt niet om het even welke index wordt gehanteerd. Augustus jl. heeft de OEV van de hiervoor genoemde prijsindexen de procentuele mutaties van jaar op jaar over periode 2015-2020 op een rij gezet. Met een Panteia doorrekening van de mutaties van de cao-beroepsgoederenvervoer in dezelfde periode ernaast, is gekeken of de genoemde indexen de kostenontwikkeling van de cao kunnen bijbenen. Dit blijkt niet zo te zijn, de mate waarin verschilt aanzienlijk. In figuur 2 ziet u wat de cao u heeft ‘gekost’ en wat elke index aan compensatie heeft gebracht.

“Geen van de veel gebruikte indexen blijkt de werkelijke cao- kostenontwikkeling volledig te volgen”, aldus Cock van der Hulst, lid van de Codekamer Verhuizen en voorzitter van vakafdeling EPV. “Het verschil tussen CPI en werkelijke cao-kosten bedraagt maar liefst 11,34 procent in zes jaar! En dan hebben we het alleen nog over cao-kosten, die doorwerken in ruim 70 procent van onze totale verhuisprijs. Verhuisondernemers wijzen ons erop dat daarnaast ook de kosten van inkoop enorm zijn gestegen: karton, rollend materiaal en kunststof, prijsstijging van 12-18 procent wordt genoemd. De vraag is of ook die kostenbestanddelen in voldoende mate worden meegenomen. Het kan niet de bedoeling zijn dat in the end verhuisbedrijven de rekening krijgen. Juist de huidige periode van schaarste moet bijdragen aan een beter rendement van onze activiteiten en mag zeker niet leiden tot het tegenovergestelde.”

 

Figuur 2

Kostenontwikkeling cao versus meest gebruikte prijsindexeringen.

Vragenronde benutten

De CBS Dienstenprijzenindex gebaseerd op SBI code 4942 verhuisvervoer benadert in de periode 2015-2020 nog het dichtste de werkelijkheid (met een cumulatief verschil van -1,15 procent), de CPI blijkt met het tienvoudige daarvan het verste af te staan van de realiteit: -11,34 procent. Erg veel, zeker gezien de prijsdruk in deze toch al competitieve markt. Kees Blokland: “Omdat CPI geregeld wordt gebruikt in aanbestedingen is het belangrijk voor marktpartijen om alert te zijn. Het besef dat deze index niet aansluit, is er echt onvoldoende in de markt. Ondernemers adviseer ik dan ook: benut actief de vragenronde (en evaluatiegesprekken) en gebruik ook de doorrekeningen van de OEV om inkopers het belang van een passende prijsindex onderbouwd te laten zien.

Inhaaleffect

Een indexatiemethodiek is alleen effectief als de relevante kostenverhogende en -verlagende factoren evenwichtig, valide, objectief en meetbetrouwbaar zijn verwerkt. De CPI heeft een ruime toepassing en geeft een representatief beeld van de prijsontwikkeling voor een gemiddeld huishouden. Nadeel is dat specifieke ontwikkelingen in een branche niet worden gevolgd en dat er relevante afwijkingen kunnen ontstaan. Zeker als cao’s een inhaaleffect hebben, gericht op versterking van het onderliggend sociaal beleid (gezondheidsbeleid, kwaliteit van de arbeid, veiligheid, etc.) of zoals in de transport de waarde van de vakantiedag. Wat is anders het nut van het algemeen verbindend verklaren van geaccordeerde cao’s? Het doel van de avv is immers om oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen en een level playing field te scheppen.”

DPI

De DPI biedt meer ruimte om te kijken naar de specifieke branche, want de systematiek is gebaseerd op de beantwoording van periodieke vragenlijsten, die worden uitgezet bij een vaste steekproef van bedrijven die deze diensten leveren. Kees Blokland: “De verhoging van een cao wordt meegewogen, maar tegelijkertijd maken de steekproefbedrijven ook een inschatting of een kostenverhoging ook meegenomen kan worden in een prijsverhoging. Hiermee wordt de ervaring van wat in de markt haalbaar is, dominant in de bepaling van deze index. Verhogingen van de cao en werkgeverskosten worden dus wel meegenomen door de steekproefbedrijven in hun afweging, maar komen niet direct in deze indexen tot uitdrukking. Wel wordt de feitelijke prijsontwikkeling in de branches daarmee in kaart gebracht. Uit een berekening over de periode 2010 01 tot 2019 02 van de DPI Reiniging komt naar voren dat deze in die periode met 18,9 procent is gestegen, en de cao lonen met 23,4 procent. 20 procent van de feitelijke loonkostenverhoging bleek niet in de prijzen verwerkt, zoals die in de DPI van de schoonmaak getoond werden. De afwijking van de DPI blijkt in de verhuisbranche duidelijk minder groot te zijn, verhuizers hebben dat kennelijk beter in het vizier.”

Handreiking

De wetenschap dat bij verhuisdiensten indexen uit de pas lopen met de cao kostenontwikkeling is belangrijk, want stelt verhuisbedrijven in staat om daarover met hun opdrachtgevers de dialoog aan te gaan, maar er is nog wel een weg te gaan om de indexen in lijn te krijgen met de werkelijkheid. “We zijn hierover in gesprek met het CBS. Tegelijk kijken we met een schuin oog naar alternatieven, zoals een gewogen index of een Forward looking index. Maar een ideaaltypische index maak je niet voor jezelf. Je hebt er pas wat aan als deze in de markt gangbaar wordt. Omdat grotere opdrachtgevers vooralsnog een voorkeur voor CBS indexen hebben, vervolgen we de weg van dialoog met het CBS, om zo aanscherping en verbetering van de bekende indexen te krijgen en om meer transparantie te bereiken richting de markt. Ondersteund met een handreiking Indexering van de Code (die we momenteel ontwikkelen), om inkopers aan de voorkant te gidsen en leveranciers aan de achterkant te wapenen.”

 

Bron: Vakblad Verhuizen, Organisatie van Erkende Verhuizers, september 2021